Hij had in zijn werkzame leven als Adjudant-onderofficier der Cavalerie voor de Nederlandse krijgsmacht veel betekend. Zo had hij voor ons vaderland gestreden in Nederlands-Indië. Net als bij velen die daar gelegerd waren, was ook hem dit niet in de koude kleren gaan zitten. Het had hem gevormd in hoe hij leefde en waar hij voor vocht.
Zijn liefde voor zijn functie en het Wapen der Cavalerie zat diep. Zonder zijn inspanning zou het Cavaleriemuseum in Amersfoort er waarschijnlijk niet geweest zijn.
Toen dementie grip kreeg op zijn leven, ervoeren zijn naasten hoeveel pijn, geweld, verdriet en angst hij in het verleden geleden had.
De pijn en angst die zij als naasten moesten meemaken, omdat hij ‘nogmaals’ in deze ‘oorlog’ terecht was gekomen, was bijna niet te doen. Toen hij aan zijn laatste reis mocht beginnen, uit het leven hier naar het onbekende, was dit een verademing voor eenieder die dicht bij hem stond. En misschien voor hemzelf nog wel het meest.
Zijn familie verzorgde hem liefdevol volgens de etiquette en protocollen waar hij zich in het leven zo aan had gehouden. Ook zijn afscheid verliep zoals hij het zich gewenst zou hebben, met militair eerbetoon.
Zijn kist was bedekt met de Nederlandse vlag. Op de witte baan van de vlag lagen zijn hoofddeksel, zijn sabel en een donkerblauw kussentje met de ridderorde en de eretekenen die hij gerechtigd was te dragen. Zowel bij binnenkomst als bij het uitgeleide stonden veteranen naast zijn kist en aan het einde van zijn afscheidsdienst klonk het trompetsignaal Taptoe Bereden Wapens. Dit signaal symboliseert heden ten dage het einde van het leven en is bedoeld als laatste eerbewijs aan de overleden oud-militair.
Na een korte stilte van één minuut blies de trompetter het signaal Reveille, het commando ‘opstaan en wakker worden’. Bedoeld als steun en troost voor de nabestaanden en ook bedoeld als oproep om de weg van het eigen levenspad te volgen met alle goede herinneringen aan de overledene.